Dit interdisciplinair langetermijnonderzoeksproject, gezamenlijk ontwikkeld door het M HKA en de KU Leuven, richt zich op een specifiek maar complex werk: één met veel facetten, dat variabel geïnstalleerd kan worden, onvoltooid is, en een open einde heeft: Ship of Fools / The Dockers’ Museum (2010-2013) van de kunstenaar en theoreticus Allan Sekula (1951-2013). Het project, gevoed door het onderzoek van de teamleden, blijft evolueren via onderzoeksresultaten die opeenvolgend getoond worden, onder meer op dit digitaal platform.

SOURCES

(c)videostill: M HKA
"Allan Sekula interviewed by Bart De Baere," 15 November 2011, 16 April 2012
Andere

‘Allan Sekula [AS] geïnterviewd door Bart de Baere [BDB]’ over The Dockers’ Museum, Parijs, 15 november 2011, p. 9.

AS In zekere zin staan de havenarbeiders voor de hele wereld van de arbeidersklasse, mensen die betrokken zijn bij het soort van technische werking van functies in de samenleving.

BDB En nu voor het Bureau of Mines...

AS Ik heb dit antraciet-snijwerk zitten verzamelen en het zijn meestal mijnwerkersfiguren. Er is een versie uit de Appalachen die verkrijgbaar is in Kentucky, Virginia, West-Virginia, die meestal nogal komisch zijn, een beetje grotesk; de Britse, die nogal sentimenteel en een beetje heroïscher zijn; de Duitse hebben een soort sociaal-democratische vurigheid en voelen strijdbaar aan. Er zijn dus drie verschillende stijlen. Ik heb slechts één Duitse figuur, ik kreeg ze cadeau van een Duitse vriend in Bielefeld [bij] Essen. In het Ruhrgebied heb je dit soort beelden. Ik zocht ze op de Duitse eBay. [...] Ik kon er niet veel vinden, maar je vindt ze op brocantes, in antiquairs, allerlei soorten winkels. [...] Natuurlijk, de link is de kolen die uit de mijnen komen en daarna worden vervoerd.

De figuur van de havenarbeider die kolen draagt zal de tussenschakel zijn tussen de mijn en het schip. Het heffen van deze gewichten; het gezwoeg van de arbeid op zich, in de fysieke omschrijving ervan als het opheffen van een massa of het over een afstand verplaatsen van een massa [...] wordt gesymboliseerd door de figuur van de mijnwerker [en de dokwerker]. [...] Er bestaat een veel rijkere iconografie van mijnbouw dan van havenarbeid, misschien omdat de mijnbouw zo was ingebed in de gemeenschap, op een plek, de mijnen waren een soort val voor mensen, waar ze op een manier niet aan konden ontsnappen en dat deed een soort van verbeelding ontstaan, en ook trots, een soort van waardigheid, een bevestiging van [hun] waardigheid. Met het soort voorwerpen waar ik aan denk, heb ik niet het gevoel dat ik elk voorbeeld nodig heb, maar genoeg voorbeelden van het soort karikaturen dat opdook in deze beelden. […]

BDB Dus er is de steenkool. Er is de mijnwerker die...

AS  Ik denk aan een aantal andere objecten. Er is die hele iconografie van de film Coal Miners’ Daughter met Sissy Spacek; er is Loretta Lynn; er is een Japanse mijnwerkerslied, een plaat waar ik zou willen proberen aan te geraken. Het probleem is: in sommige opzichten zou het zeer gemakkelijk zijn om een ‘Miners’ Museum’ te maken, maar dat is niet wat we doen, dus ik ben dat aan het inperken, maar ik wil dit linken aan de ondergrondse winning en aan de zaak van import-export van kolen, de beweging daarvan. Een van de dingen die ik denk te zullen doen voor de tentoonstelling van Hou Hanru, de duotentoonstelling die ik heb met Bruno Serralongue in het San Francisco Art Institute, is dat ik een vitrine zal hebben met een plexiglasdeksel. [...] Daarin zal ik een model hebben van een bulkschip van ongeveer 60 cm lang, een soort schip dat kolen zou vervoeren en dan heb ik die kleine, een soort  dickensiaanse beeldjes, afkomstig uit een van die bedrijven die nu kerstversiering produceren. En je kan, bijna naar het schema van een modeltreinset, maar met meer kerstsneeuw, een soort dickensiaans dorp maken. Natuurlijk zijn die dingen in China gemaakt, van hars, in een of andere gruwelijke fabriek en ze komen naar Europa of Amerika en ze worden sentimenteel uitgezet rond de kerstboom. Dus één ervan is een kleine dokwerkersfiguur die een zak steenkolen draagt, een iconografie die ook heel present was in 19e-eeuwse gravures, de kolendrager [...]. Deze dokwerkersfiguren zouden ingezet kunnen worden, ik heb er genoeg van om ze er wat mierachtig te doen uitzien en ze zouden naar het schip kunnen stappen. Er zal een schaalverschil zijn en er is een hoop steenkolen. Eigenlijk heb ik een aantal spullen die grondstoffen kunnen uitbeelden, zoals kleine koperen staven, aluminium en zinken staven die voor mij verwijzen naar [...] wel, ik herinner me, dat ik in de vroege jaren ’90 aan het fotograferen was in Rotterdam op het moment dat de Russische oligarchen flinke hoeveelheden van hun aluminium op de wereldmarkt verkochten. Je zag van die enorme stapels ingots. Je zag ze waarschijnlijk ook in Antwerpen vertrekken, afkomstig uit Russische metaal/grondstofwinning. Dus kleine miniatuurversies van dit bulkmateriaal. [...] Ik begon te voelen dat er iets bijna atavistisch zit in die drang naar die objecten, die kleine beeltenissen van de arbeid. [...] Maar ik veronderstel dat ik me het volgende afvraag: wat betekent het wanneer we dingen laten hangen in een staat waarvoor [...] hun esthetische eigenschappen niet simpelweg gegarandeerd zijn, maar in vraag gesteld worden? Hoe kunnen we verwijzen naar het leven van mensen wiens alledaagse ervaring gevangen zit in dit soort materialiteit? Eén manier is na te denken over het feit dat al die kleine beeldjes uit een soort van kale, dickensiaanse fantasie van 19e-eeuwse levenswerelden komen. Een enorme daad van oneerbiedigheid tegenover Dickens, die in veel opzichten radicaal was met zijn verhalen.

‘Allan Sekula geïnterviewd door Bart De Baere en Christine Lambrechts’, 16 april 2012, p. 10.

E[r] is een beroemd citaat van die Cubaanse filmmaker, Santiago Alvarez [Romàn], waar hij zegt: ‘Geef me twee foto’s en ik geef je een film.’ En ik heb dat zo geïnternaliseerd, dat zelfs voordat ik films maakte die gebaseerd waren op serieuze montage ik, denk ik, toch altijd die montagedynamiek voor ogen had. En het stelde me in staat om beelden te accepteren die misschien niet op zichzelf stonden. […]

En zelfs als de pose misschien lijkt op de pose van vrije tijd en kort uitstel van werk die je bij Meunier vindt. Wat bij Meunier heel belangrijk is, dat is de pauze, de onderbreking van het werk. Wat muziektheater doet, dat is de bewegingen van werk, de productieve bewegingen, esthetiseren. En wat er in dit – laten we zeggen pre-massaornament sociaal realisme – van Meunier zit, dat is iets als het claimen van de potentiële vrijheid van het lichaam tijdens het korte uitstel van werk, je weet wel, de pauze. En ik denk dat dat erg veelbetekenend is.


Uittreksel uit Jeroen Verbeeck, ‘Allan Sekula’s “Bureau of Mines”: A Possible Reader’, in Nicola Setari en Hilde Van Gelder (ed.), Allan Sekula Mining Section (Bureau des Mines). Collaborative Notes (Gent, AraMER, 2016): p. 50-58. Vertaling door Steven Tallon.